De oliedruk is hoog of laag naarmate de hoeveelheid weerstand het ondervindt in het oliekanalen. De olie ontsnapt op de krukaslagers, drijfstanglagers, nokkenaslagers en de nokken. Dat zijn kleine openingen.
Als de olie koud is, zal de olie minder makkelijk vloeien langs de verschillende openingen. Gevolg is hoge oliedruk. Als de motor warm wordt, wordt de olie ook warm en dunner. De olie zal makkelijker vloeien en er zal lagere druk zijn.
Een directe aanwijzing naar de toestand van de motor (lagerslijtage) levert de standaard geïnstalleerde oliedrukmeter. De druk zou bij stationair toerental 0,5 bar en bij 3000 t/min 3,0 bar als grenswaarde moeten aangeven.
In de praktijk zijn stationairwaarden van 2,0 tot 3,0 bij een vier-cilinder en 1,0 tot 2,0 bij de Doppelnocker te verwachten.
Versleten motor
Als de motor versleten is, zal er meer ruimte zijn tussen de lagers en de assen, daarom zal de olie ook makkelijker vloeien en de oliedruk zal lager zijn. Overigens kan een verstopt oliefilter de waarden ook beïnvloeden. Vervang deze eerst eens en check de waardes dan nogmaals.
De druk wordt opgebouwd omdat er geen of weinig mogelijkheid is voor de olie om te ontsnappen. De oliepomp kan alleen druk opbouwen omdat de olie met moeite kan vloeien langs de lagers.
Wel of niet een oliekoeler?
In een motor heeft olie ook een koelende werking, omdat koelvloeistof niet overal kan komen. Daarbij geldt ook dat meer olie meer koelcapaciteit heeft. Sluit de oliekoeler kort, dan is er minder olie en minder koelcapaciteit.
Als de motor is ontworpen met een permanent werkende oliekoeler, dan is het niet onverstandig om die te laten zitten. Bij diesels (hierboven al genoemd) gaat de oliekoeler pas aan als de olie 95ºC heeft bereikt, dat gebeurt normaliter nauwelijks, tenzij je de motor sterk belast (volle belading, aanhanger, berg op).
Maar als het motorontwerp van dien aard is dat het er al oliekoeler nodig was, moet je hem niet zomaar weghalen.